6.3
Kristalliseren is
het langzaam afkoelen van een zout, als dit langzaam gebeurt dan
krijg je naalden, kubussen of piramiden.
Elke stof heeft kenmerkende gevormde kristallen.
Als een stof kristallen heeft, dan zijn de atomen of moleculen heel erg regelmatig geordend.
(V.b. natriumchloride, kaliumpermanganaat)
In een vaste stof zijn de deeltjes regelmatig gerangschikt dit patroon herhaald zich in alle richtingen, we spreken nu over een kristalrooster, de deeltjes kunnen zowel moleculen als atomen of ionen zijn.
Door deze geordende structuren wordt een stof heel stabiel en vaak erg moeilijk te vervormen (v.b. diamant) maar als je dezelfde stof, koolstof als voorbeeld. Iets anders rangschikt krijg je een ander product met een zwakkere binding, en dus bijvoorbeeld potlood.
Een ionrooster is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. En heeft dus een aantrekkingskracht tussen metalen en niet metalen.
Elke stof heeft kenmerkende gevormde kristallen.
Als een stof kristallen heeft, dan zijn de atomen of moleculen heel erg regelmatig geordend.
(V.b. natriumchloride, kaliumpermanganaat)
In een vaste stof zijn de deeltjes regelmatig gerangschikt dit patroon herhaald zich in alle richtingen, we spreken nu over een kristalrooster, de deeltjes kunnen zowel moleculen als atomen of ionen zijn.
Door deze geordende structuren wordt een stof heel stabiel en vaak erg moeilijk te vervormen (v.b. diamant) maar als je dezelfde stof, koolstof als voorbeeld. Iets anders rangschikt krijg je een ander product met een zwakkere binding, en dus bijvoorbeeld potlood.
Een ionrooster is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. En heeft dus een aantrekkingskracht tussen metalen en niet metalen.
Een zout is een
binden tussen een metaal en niet metaal en dus een ionbinding.
Als de aantrekkingskracht tussen de ionen groter is hebben de zouten grotere smelt- en kookpunten. Als het zout gesmolten is, kunnen de ionen vrij bewegen en is er geen elektrische geleiding meer.
Als de aantrekkingskracht tussen de ionen groter is hebben de zouten grotere smelt- en kookpunten. Als het zout gesmolten is, kunnen de ionen vrij bewegen en is er geen elektrische geleiding meer.
6.4
Metalen zijn
elementen omdat ze uit één soort atomen bestaan.
Metalen zijn goed te vervormen en niet bros, dit in tegenstelling tot zouten, het is dus geen ionbinding.
Metalen zijn goed te vervormen en niet bros, dit in tegenstelling tot zouten, het is dus geen ionbinding.
Ook houden
metalen elektronen niet goed vast, de elektronen springen van de ene
naar de andere metaalatoom, we spreken daarom hier van een vrij
elektroon, die postitieve atoomresten bij elkaar houden. Dit wordt
een metaalbinding genoemd.
Gelukkig is de lading neutraal en zijn er evenveel negatieve als positieve deeltjes aanwezig. Door dat de stroompjes niet in één richting gaan, voel je niets van de elektriciteit. Als er een stroombron aan toe wordt gevoegd, en de elektronen in één bepaalde richting worden gedwongen, gaat metaal geleiden.
Gelukkig is de lading neutraal en zijn er evenveel negatieve als positieve deeltjes aanwezig. Door dat de stroompjes niet in één richting gaan, voel je niets van de elektriciteit. Als er een stroombron aan toe wordt gevoegd, en de elektronen in één bepaalde richting worden gedwongen, gaat metaal geleiden.
Deze tekening
geeft het proces aan als er stroom door heen loopt, dan schuiven de
ionen op om neutraal te blijven. Er komt een overschot aan lading en
moet dus aan de andere kant uit het metaal verdwijnen.
Bij een metaalbinding hebben we te maken met positief geladen atoomresten van de metalen en vrije elektronen. De atoomresten zijn in zo’n metaalrooster regelmatig gerangschikt. Omdat de ene atoomsoort de andere niet aantrekt kunnen de lagen in het rooster gemakkelijk over elkaar heen schuiven, (in tegenstelling tot een ion – en kristalrooster) daardoor is het metaal zachter, en makkelijker te vervormen.
Als we een harder metaal willen, kunnen we er voor zorgen dat de lagen minder makkelijk over elkaar schuiven. Dit doet men door een ander metaal eraan toe te voegen, dan krijg je een legering. Omdat dan niet alle deeltjes even groot zijn, passen ze beter in elkaar, vullen ze meer ruimte op, en word het metaal dus sterker.
Een legering heeft een hoger smelt– en kookpunt dan een algemeen metaal.
Eigenschappen van algemene metalen zijn: ze zijn meestal glimmend, hebben een hoge ‘taaiheid’, vaak hebben ze een hoog smeltpunt (behalve kwik) en ze geleiden goed warmte en elektriciteit.
Bij een metaalbinding hebben we te maken met positief geladen atoomresten van de metalen en vrije elektronen. De atoomresten zijn in zo’n metaalrooster regelmatig gerangschikt. Omdat de ene atoomsoort de andere niet aantrekt kunnen de lagen in het rooster gemakkelijk over elkaar heen schuiven, (in tegenstelling tot een ion – en kristalrooster) daardoor is het metaal zachter, en makkelijker te vervormen.
Als we een harder metaal willen, kunnen we er voor zorgen dat de lagen minder makkelijk over elkaar schuiven. Dit doet men door een ander metaal eraan toe te voegen, dan krijg je een legering. Omdat dan niet alle deeltjes even groot zijn, passen ze beter in elkaar, vullen ze meer ruimte op, en word het metaal dus sterker.
Een legering heeft een hoger smelt– en kookpunt dan een algemeen metaal.
Eigenschappen van algemene metalen zijn: ze zijn meestal glimmend, hebben een hoge ‘taaiheid’, vaak hebben ze een hoog smeltpunt (behalve kwik) en ze geleiden goed warmte en elektriciteit.
Vragen:1. Wat
is het verschil tussen een ionrooster en een kristalrooster?
2. Leg uit wat vervorming van een metaalrooster is.
2. Leg uit wat vervorming van een metaalrooster is.
Top: goede tekst
BeantwoordenVerwijderenTip: plaatjes zijn niet zo duidelijk en er zijn geen paragraaftitels
Hallo D&D,
BeantwoordenVerwijderensamenvatting is mooi geschreven en de vragen zijn netjes. Maar:
Waar is opdracht 2?
Dit hebben jullie vanmiddag toch geplaatst?
Groeten Joost